
Jurisprudentie
AQ1351
Datum uitspraak2004-07-14
Datum gepubliceerd2004-07-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401264/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-07-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401264/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 21 november 2000, kenmerk 413365, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting op het adres [locatie] te Ridderkerk.
Uitspraak
200401264/1.
Datum uitspraak: 14 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2000, kenmerk 413365, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting op het adres [locatie] te Ridderkerk.
Bij uitspraak van 28 mei 2003, in zaak 200100090/2, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd voorzover het bereiden van voedsel is vergund en voorzover het betreft de aan de vergunning verbonden voorschriften 1.1.1 en 1.1.2.
Bij besluit van 27 oktober 2003, kenmerk 413365, heeft verweerder een nieuw besluit genomen omtrent de vernietigde onderdelen van het besluit van 21 november 2000. Dit besluit is op 30 oktober 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 1 december 2003 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Verweerder heeft dit bezwaarschrift ter verdere behandeling als beroepschrift aan de Afdeling gezonden.
Bij brief van 23 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door H. Everts, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door M.M.W. Schrier, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Bij de toepassing van artikel 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.2. Appellante stelt dat de inrichting in kwestie geurhinder veroorzaakt, waarover vele klachten zijn ingediend. Volgens haar zou de afvoerhoogte van de afgezogen dampen minimaal twee meter boven de hoogste daklijn moeten zijn.
2.3. In de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2003 is, kort weergegeven, geoordeeld dat – in strijd met de kennelijke bedoelding van verweerder om de voedselbereiding kleinschalig te houden – in de vergunning de aard en omvang van de maaltijden die worden bereid in de zogenoemde traiteurkeuken niet is beperkt. Bovendien zou de in het aan de vergunning verbonden voorschrift 6.1.1 voorgeschreven afvoerhoogte van dampen niet overeenstemmen met de bedoeling van verweerder.
In verband daarmee is het besluit van 21 november 2000 vernietigd voorzover daarbij vergunning is verleend voor het bereiden van voedsel.
2.3.1. Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak onder meer voorschrift 6.2.4 aan de vergunning verbonden, waarin is bepaald dat in afwijking van de aanvraag om vergunning geen sauzen en complete maaltijden mogen worden bereid. In dit voorschrift is verder de aard en hoeveelheid van de in de keuken te gebruiken ingrediënten beperkt.
Voorts heeft verweerder in voorschrift 6.1.1, in afwijking van het ontwerp van het besluit waarin een afvoerhoogte van één meter was voorgeschreven, een afvoerhoogte van 80 cm opgenomen.
2.3.2. Verweerder heeft er in het verweerschrift op gewezen dat de keuken in de inrichting van geringe omvang is en wordt gebruikt voor het koken en stomen van groenten, het bereiden van soepen en het in zeer beperkte mate uitbakken van spek. De afgezogen dampen van de keuken worden op 80 cm boven het dak afgevoerd, de verspreiding wordt binnen 25 meter van de uitmonding niet belet door andere gebouwen en de afstand van de uitmonding tot de woningen aan de Rijksstraatweg (waaronder de woning van appellante) bedraagt minimaal ongeveer 100 meter. Onder deze omstandigheden kan van geurhinder naar het oordeel van verweerder geen sprake zijn.
2.4. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich met de hiervoor weergegeven motivering in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eventuele bij de inrichting vrijkomende geurhinder met de aan de vergunning verbonden voorschriften 6.1.1 en 6.2.4 voldoende worden voorkomen dan wel beperkt.
2.5. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Oudenaller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2004
262.